Manuka honing komt van de Leptospermum scoparium, een inheemse struik/boom die al miljoenen jaren in Nieuw-Zeeland groeit. Door de geografische isolatie van het land kon de Manuka-plant zich op een unieke manier ontwikkelen. De nectar van deze boom vormt de basis van een honing die inmiddels wereldwijd bekendstaat als één van de meest bijzondere honingsoorten. Toch gaat de geschiedenis van Manuka honing veel verder terug dan de moderne tijd.
De inheemse Māori gebruikten de Manuka-plant al eeuwenlang in hun dagelijkse leven, onder meer de bladeren, de schors en de olie van de boom. De honing zoals wij die nu kennen kon echter pas geproduceerd worden nadat in 1839 honingbijen in Nieuw-Zeeland werden geïntroduceerd. Vanaf dat moment ontstond een nieuwe traditie: het combineren van de rijke flora van Nieuw-Zeeland met de bijenteelt.
In de decennia erna groeide bijenteelt uit van kleinschalige bos- en boerderijactiviteiten tot een professionele sector. Waar Manuka-honing aanvankelijk vaak als “bush honey” werd gezien, ontdekten imkers en onderzoekers gaandeweg dat deze honing een onderscheidend sensorisch en chemisch profiel heeft. Dat inzicht legde de basis voor latere classificatiesystemen en kwaliteitsnormen.
Manuka groeit in uiteenlopende landschappen — van kustheide tot heuvelruggen. Bloeiperiodes en nectaaraanbod verschillen per regio en seizoen, wat de oogstkalender van imkers mede bepaalt.
De ontdekking van de unieke eigenschappen
Hoewel Manuka honing al decennialang werd gewaardeerd, kwam pas vanaf de jaren 1980 systematisch onderzoek op gang. Professor Peter Molan (Universiteit van Waikato) introduceerde het begrip Unique Manuka Factor (UMF) om de specifieke activiteit van Manuka honing te duiden en reproduceerbaar te vergelijken. Belangrijk hierbij was het onderscheid tussen eigenschappen die in veel honingen voorkomen (zoals peroxide-gerelateerde effecten) en kenmerken die specifiek voor Manuka bleken.
In 2006 publiceerde Professor Thomas Henle (TU Dresden) dat de verbinding Methylglyoxal (MGO) een bepalende rol speelt in het karakteristieke profiel van Manuka honing. Daaruit ontstond het MGO-systeem als kwantitatieve en herhaalbare manier van labelen en sorteren. Later werd dit aangevuld met bredere identificatie-kaders waarin niet alleen MGO maar ook botanische en chemische merkers zijn opgenomen.
Vandaag vormen in Nieuw-Zeeland de door de overheid vastgestelde MPI-criteria (vier chemische markers plus een DNA-marker) de basis om de botanische herkomst van Manuka-honing objectief te bepalen. Daarmee werd een brug geslagen tussen traditie, imkerpraktijk en laboratoriumanalyse.
Waarom historische kennis belangrijk is
De geschiedenis van Manuka honing toont de unieke samenkomst van natuur, cultuur en wetenschap. Van de traditionele kennis van de Māori, via de introductie van honingbijen in de 19e eeuw, tot de pioniers van modern onderzoek – ieder hoofdstuk droeg bij aan de internationale bekendheid van Manuka honing.
Voor MNZ is dit erfgoed van groot belang. Het onderstreept onze toewijding aan authenticiteit en kwaliteit. Wij zetten de traditie voort door uitsluitend rauwe, monoflorale Manuka honing te produceren en dit te combineren met moderne testmethoden en kwaliteitsborging.
Korte tijdlijn
- Voor 1839 – Intensief gebruik van Manuka-plantdelen door de Māori (bladeren, schors, olie) in dagelijks leven en rituelen.
- 1839 – Introductie van honingbijen in Nieuw-Zeeland; eerste Manuka-honing ontstaat uit lokale nectarbronnen.
- Laat 19e – 20e eeuw – Groei van bijenteelt; “bush honey” als verzamelnaam, met toenemende scheiding naar herkomstgebieden.
- Jaren 1980–1990 – Molan en collega’s bouwen aan reproduceerbare methoden en terminologie (UMF).
- 2006 – Henle identificeert methylglyoxal (MGO) als sleutelverbinding; opkomst van kwantitatieve MGO-labeling.
- Recente jaren – Wettelijke definities in NZ: combinatie van chemische markers en DNA-analyse om Manuka-herkomst te bevestigen.
